Hedendaagse dans is geen hapklare brok cultuur. Een (essentieel?) bindmiddel als muziek wordt soms geminimaliseerd of zelfs achterwege gelaten (bv. in The Song, de voorstelling van ROSAS uit 2009). Dat zegt veel over de houding van de postmoderne choreograaf ten opzichte van het medium muziek: ze is méér dan een louter contextueel of achtergrondgegeven. Tussen dansers en muzikanten ontspint zich een subtiele dialoog.
De openingsscène van En Atendant draait rond het beheersen van de ademhaling, cruciaal voor zowel muzikant als danser. Een fluitist dompelt de toeschouwer noot per noot onder in de sfeer van de 14de eeuw. De toen gangbare muziek was die van de Ars Subtilior: bijzonder ritmisch, polyfoon, afwisselend harmonisch en dissonant.
Vertrekkend op één lijn worden de dansers één met de partituur: ieder lichaam vertolkt een serie noten – een thema – dat telkens vanuit een ander gezichtspunt herhaald wordt. Het grillige maniërisme van de muziek krijgt een tweede leven in de flitsende voeten en de zwetende lijven. Harmonie keert terug wanneer de lichamen elkaar treffen in een choreografisch doorwrocht samenspel. De hele voorstelling lang wordt er geëxperimenteerd met houdingen, bewegingen, kledij, soms woorden… elk middel kan dienen om dichter bij de muziek te komen.
Met stilaan dovende lichten wordt het vallen van de avond aangekondigd. In dit nachttafereel wordt de laatste zichtbare scheiding tussen danser en muziek opgeheven. De intensiteit van de Ars Subtilior zindert na in de vervagende musculatuur van een dansende, naakte man.